Belastingen en ongelijkheid

22 november 2015

Mirjam de Rijk

Column uitgesproken bij symposium over Belastingen en ongelijkheid van de Banningvereniging in De Rode Hoed op 22 november 2015.

Kun je met belastingen ongelijkheid bestrijden, is de vraag van deze middag. Wie van u denkt van wel? Wie denkt van niet? Het zal vanmiddag waarschijnlijk niet zozeer gaan over óf, maar vooral hoé belastingen bij kunnen dragen aan bestrijding van ongelijkheid.

Bij het schrijven van mijn boek over economische mythes, stuitte ik op allerlei mythes over belastingen.

Mythes die het speelveld van het denken over belastingen sterk verkleinen.

Een mythe is bijvoorbeeld dat als mensen meer belasting betalen, ze minder zullen gaan werken of minder hard zullen werken.

Een andere mythe is dat het geld wordt verdiend in de markt, en wordt uitgegeven in de publieke sector.

Of, nog zo eentje, dat als de belastingen voor bedrijven omlaag gaan,

Deze bedrijven het uitgespaarde geld zullen gebruiken om te investeren, dus dat belastingverlaging voor bedrijven goed is voor de economie, en uiteindelijk ons allemaal ten goede komt.

Misschien komen we over een aantal van die mythes later deze middag nog te spreken. Ik heb 51 van die mythes beschreven.

Bij belastingen in relatie tot het bestrijden van ongelijkheid zullen de meeste mensen vooral denken aan het afromen van hoge inkomens, vermogens en winsten, om daarmee de uitkeringen en de toeslagen te kunnen betalen van mensen die geen of weinig geld hebben.

Dat is een niet onbelangrijke manier van ongelijkheidsbestrijding via belastingen.

Maar ik wil het hier hebben over een andere vorm van het verminderen van ongelijkheid, namelijk met goeie publieke voorzieningen.

Dan heb ik het over onderwijs en zorg, maar ook over de openbare ruimte: de pleinen, de woonomgeving, en over bibliotheken, zwembaden, natuur.

Ik zeg het de Britse econoom Anthony Atkinson na: dergelijke publieke voorzieningen zijn van groot belang bij het bestrijden van ongelijkheid.

En die voorzieningen worden met belastinggeld bekostigd: het thema van vanmiddag. Atkinson houdt zich al vijftig jaar met ongelijkheidsbestrijding bezig en schreef onlangs het dikke boek ‘Ongelijkheid, wat kunnen we er aan doen’. (Net uit in het Nederlands).

Publieke voorzieningen zijn gelijkheidsbevorderaars, de toegang is onafhankelijk van de dikte van iemands portemonnee, ze zorgen dus voor een gelijk speelveld tussen mensen.

Mits er natuurlijk geen hoge eigen bijdragen of toegang gevraagd wordt.

De waarde van publieke voorzieningen zit ‘m niet alleen in het naakte feit dat mensen met weinig geld bijvoorbeeld toch boeken kunnen lezen, maar ook in het feit dat mensen elkaar op al die plekken tegenkomen. Een samenleving is er bij gebaat dat we elkaar tegenkomen. In de bibliotheek, het zwembad, de school, het ziekenhuis, het park.

Ook dat is ongelijkheidsbestrijding.

En dat ontmoeten, het gebruik maken van dezelfde voorzieningen, gebeurt alleen als die voorzieningen van dusdanig goede kwaliteit zijn dat we er met z’n allen heen gaan. Is de kwaliteit te laag, dan haken degenen die het zich kunnen veroorloven af, zij kopen dan andere, eigen, voorzieningen.

Dan zijn het geen algemene voorzieningen meer maar armeluis-voorzieningen.

Het effect daarvan is niet alleen dat arm en rijk, en hoog en laagopgeleid elkaar steeds minder tegenkomen, maar ook dat het draagvlak voor belastingen af zal nemen: te weinig mensen hebben er dan belang bij.

Paul de Beer heeft dat mechanisme mooi beschreven in het laatste nummer van Socialisme en Democratie.

Voor het financieren van hoogwaardige publieke voorzieningen is geld nodig, belastinggeld.

En dat schijnt er nu niet te zijn.

Maar is dat zo?

Daarvoor wil ik even met u terug naar 1993.

Even terug in de tijd. De meeste van u hebben zo te zien dat jaar bewust meegemaakt, u lag niet meer in de wieg…

Stelt u zich eens voor dat de belastingen en premies even hoog waren als toen. Boeiuh!

Ja, dat boeit. Want als de zogeheten lastendruk nu even hoog was als toen, had de overheid nu 47 miljard meer te besteden.

47 miljard! Hoeveel thuiszorgers, docenten, stratenmakers, zouden daarvoor wel niet aan het werk kunnen…

Wat zouden daar een hoeveelheid goeie kleinschalige voorzieningen voor ouderen, gehandicapten, ontheemden, mee gecreëerd kunnen worden… treurige wijken mee opgeknapt kunnen worden…

Ik weet niet hoe u zich 1993 herinnert, maar ik herinner het me niet als een tijd waarin we met z’n allen krom lagen om de belastingen te kunnen betalen. Of een tijd dat alle bedrijven Nederland verlieten omdat de belastingdruk hier te hoog was.

De collectieve lastendruk, de totale belastingen en premies in verhouding tot het BBP, was toen zo’n 45 procent. Nu is dat 38 procent.

Die daling zit ‘m niet in minder belasting en premies voor werkenden, maar in een enorme belastingverlaging voor bedrijven en voor vermogenden.

De Duitser Wolfgang Streeck, voormalig directeur van het Max Planckinstituut in Keulen, draait de oorzaak van de huidige bezuinigingsdrift radicaal om.

De overheid geeft niet te veel uit, de overheid heeft te weinig ínkomsten, doordat ze de belastingtarieven stelselmatig verlaagde.

Streeck vindt dat links veel te gemakkelijk meedoet aan de mode van belastingverlaging. In Duitsland was het de roodgroene regering met spd-minister van financiën Steinbrück die de belastingen sterk verlaagde, in Nederland was het PvdA-staatssecretaris Vermeend die dat in 2001 deed.

Het huidige kabinet wil de belastingen opnieuw met vijf miljard verminderen, zij het dit keer vooral voor werkenden.

Aan die verlaging liggen drie mythes ten grondslag:

de mythe dat belastingverlaging goed is voor economische groei,

de mythe dat belastingverlaging een handige manier is om werk te scheppen,

en de mythe dat mensen geld-in-hun-portemonnee belangrijker vinden dan goede publieke voorzieningen.

Ja, ook dat laatste is een mythe.

Het sociaal en cultureel planbureau (SCP) deed tot 2002 systematisch onderzoek naar de steun voor de publieke sector en de financiering daarvan.

Dat draagvlak bleek steeds groot: 62 procent van de Nederlandse bevolking vond in 2002 dat de overheid méér geld moest uitgeven aan publieke voorzieningen.

Het SCP stelt de vraag helaas niet meer, maar uit onderzoek van de Erasmusuniversiteit in 2011 bleek de steun opnieuw.

En bij het Nationaal Kiezersonderzoek van 2012 antwoordde bijna driekwart van de Nederlanders ‘oneens’ op de stelling dat de belastingen verlaagd moeten worden.

Maar op een of andere manier denkt een meerderheid in Den Haag daar heel anders over.

– Fascinerend in dit verband is hoe negatief de overheid haar eigen uitgaven framet. Ik weet niet of u wel eens op de site van de Rijksoverheid kijkt? Die site vermeldt onder het kopje ‘overheidsfinanciën 2015 in beeld’ slechts het begrotingstekort, de rentelasten en de staatsschuld. Niks over al het moois wat er met het geld gedaan wordt, niks over onderwijs, zorg, AOW, niks. Het lijkt bijna alsof men zich schaamt voor het eigen bestaan. –

Dat is wat mij betreft het eerste punt voor de belasting-agenda: stop de dalende trend in de belastinginkomsten. Durf de belastingen te verhogen. Ja, op milieu, vermogen en winst – niet op arbeid natuurlijk.

De veranderingsgezindheid van progressief of links Nederland beperkt zich vaak tot het willen verschuiven van de belastingen: van arbeid naar milieu en vermogen, en van mensen met weinig geld naar vermogenden.

Zo’n verschuiving is prima, maar waarom dat taboe op belastingverhoging? Waarom niet wat zelfbewuster?

Het draagvlak is er, je moet het alleen weten te verzilveren.

Een tweede punt voor een nieuwe belastingagenda is vermindering van de werkloosheid. Werkloosheid is een belangrijke ongelijkheids-veroorzaker.

Dat klinkt als een verschrikkelijke open deur. Maar ik heb het niet zozeer over de ongelijkheid tussen werkenden en werklozen.

De huidige hoge werkloosheid is namelijk ook voor veel werkenden funest.

Door de hoge werkloosheid hebben werkenden, vooral mensen aan de onderkant, een bar slechte onderhandelingspositie ten opzichte van werkgevers. Lage lonen, nulurencontracten, het tegen elkaar uitspelen van flexwerkers en vaste werknemers: het kan allemaal omdat er ‘voor jou jou tien anderen’ zijn.

In een artikel in De Groene van deze week beschrijf ik waarom het huidige werkloosheidsbeleid niet werkt, en wat er wel zou moeten gebeuren.

En het mooie is dat een verstandig belastingbeleid hier veel aan kan doen.

Niet door te mikken op lastenverlichtingsbanen, zoals het kabinet doet.

Dat is zoiets als brand stichten om daarna met veel bombarie de brand te kunnen blussen.

Immers, om vijf miljard over te kunnen houden, heeft het kabinet eerst moeten bezuinigen. Daardoor zijn er alleen al in de zorg 65.000 banen verdwenen, de afgelopen twee jaar.

De twee belangrijkste elementen van een echt werkgelegenheidsbeleid zijn wat mij betreft:

Een uitbreiding van de publieke sector;

En via arbeidstijdverkorting het bestaande werk beter verdelen.

Dat laatste is een vorm van eerlijk delen waar je links en progressief Nederland veel te weinig over hoort.

Daar mogen wat mij betreft wel eens wat knappe koppen voor bij elkaar gaan zitten: hoe richt je de belastingen zo in dat arbeidstijdverkorting aantrekkelijker gemaakt wordt.

Dat is mijn tweede punt voor een nieuwe belastingagenda.

Het eerlijker verdelen van het bestaande werk is ongelijkheidsbestrijding bij uitstek.

Kortom: leve de publieke voorzieningen, hou de kwaliteit daarvan hoog en de toegang gratis of bijna gratis, juist in het kader van ongelijkheidsbestrijding. Daarvoor is geld nodig, wees niet bang voor belastingverhoging. En maak het eerlijk verdelen van werk tot speerpunt van een nieuw belastingplan.

Dank voor uw aandacht!

(22 november 2015)